Opvallend veel beroepsmensen schrijven de beleefdheidsvorm ‘U’, ‘Uw’ zo, mét hoofdletter dus. Of ze gebruiken in eenzelfde tekst ‘U’ en ‘u’ door elkaar.

Toch worden ‘u’ en ‘uw’ in principe met kleine letter gespeld. Alleen in een brief aan een hoogwaardigheidsbekleder, bijvoorbeeld een minister, bisschop of hoge magistraat, is hoofdletter ‘U’  nog gebruikelijk.

Antwoordt u beleefd op de klacht van een burger, de vraag van een cliënt, collega of confrater, dan schrijft u ‘u’ en ‘uw’ met kleine letter.

De werkwoordsvorm staat bij voorkeur in de tweede persoon: u hebt, u zult, u kunt, u wilt.

Waarom? Omdat we de beleefdheidsvorm met zijn allen aanvoelen als tweede persoon. Dat is niet altijd zo geweest. Want ‘u’ is mogelijk afgeleid van Uwe Edelheid, derde persoon dus.

In de achttiende eeuw was Uwe Edelheid de geschreven aanspreektitel voor leden van de hogere klasse. Daarom lezen of horen we nog vaak de werkwoordsvorm in de derde persoon: u heeft, u is, u zal, u kan, u wil. Niet fout, maar zowat alle taalsites raden de uniforme toepassing van de tweede persoon aan, waardoor uw tekst allicht ook verzorgder oogt.

Share This